zaterdag 11 mei 2024

 

SJOEMELEND DE WERKDAG DOOR

Als de eerste collega’s rond half negen binnendruppelen, is Bart al twintig minuten op zijn post. Hij zit ingespannen naar zijn computerscherm te turen, alsof er wat belangrijks te zien is. In werkelijkheid bekijkt hij de site van zijn favoriete reisbureau. Over drie maanden heeft hij vakantie en het is de hoogste tijd om daar afspraken voor te maken. Sri-Lanka, dat lijkt hem wel wat. Hij neemt zich voor zo’n optocht met versierde en verlichte olifanten te gaan bekijken. Een perahera, zoals zo’n stoet blijkbaar heet. Langzaam dwalen zijn gedachten af richting Azië.


Hij surft van de ene bladzijde naar de andere en schrikt op, als zijn collega plaatsneemt voor het bureau naast het zijne. Op de achtergrond hoort hij de stem van zijn baas. Snel gaat hij naar het bestand van een projectvoorstel dat hij moet schrijven. Het enige van deze maand. Werk voor een dag of vier, maar hij is er al drie weken mee bezig. Niet, dat iemand geïnteresseerd is in het resultaat. Als het over een half jaar niet klaar is, zal er misschien ook niemand naar vragen.

Toch begint hij op de toetsen te meppen, alsof zijn leven ervan afhangt. Als de stem van zijn baas uit zijn gehoor verdwenen is, gaat hij weer terug naar Sri Lanka. Zo’n theeplantage tegen de heuvels lijkt hem ook wel een bezoekje waard.

Als zijn collega naar een vergadering in de ruimte ernaast vertrokken is, vult hij op zijn gemak het boekingsformulier in. Zijn vrouw – die hij even belt – vindt Sri Lanka een prima idee. Hij noteert de paspoortnummers en het polisnummer van hun verzekering. De gegevens van zijn oudste zoon geeft hij door voor het geval hun iets overkomt. Wat zou hem kunnen overkomen in dat land? Een ongeluk? Zoveel verkeer is er niet volgens hem. Misschien zijn er in het ziekenhuis wel leuke verpleegsters. Hij stelt zich voor dat hij daar ligt naast een raam met uitzicht op de bergen. Prima toch! Alles is beter dan weer terug moeten keren naar dit kantoor waar de verveling langs de muren druipt.

Zijn baas belt om een vergadering af te spreken. “Moet Pieter daar ook bij zijn?” vraagt hij. “Ja, natuurlijk, wat dacht jij?” Hij zoekt lang in zijn lege agenda naar een geschikt moment. Ineens bedenkt hij dat Pieter dinsdag op werkbezoek is. “Dinsdagmorgen van 10.30 tot 12.00 uur kan ik wel.” “Oké, dan doen we dat, waarschuw jij Pieter even?” “Zeker”, antwoordt hij afgemeten, “ik stuur de agenda wel door.” Om vervolgens weer te vertrekken naar zijn gedroomde vakantiebestemming met de opgetuigde olifanten en de thee…

Na de lunch loopt hij naar buiten om een wandeling te maken in het park vlak bij zijn kantoor. Op een bankje leest hij de krant en anderhalf uur later gaat hij op zijn gemak weer terug. Hij kijkt nog even naar het projectvoorstel, maar heeft echt geen zin om daar nog veel werk van te maken.

Rond half vijf vouwt hij zijn krant in zijn oversized aktetas. Verjaardagscadeautje van zijn vrouw, die zijn oude tas te klein vond voor al die stukken van kantoor waarvan hij beweerde dat hij ze in de weekends door moest nemen. Ja, ook zij is ervan overtuigd, dat hij zich uit de naad moet werken op dat kantoor. Behalve de krant, een paraplu en zijn broodtrommel zit echter niets in die tas.

Als bijna laatste verlaat hij het pand na de conciërge een prettige avond gewenst te hebben. Terwijl hij naar de metro wandelt, vertoeft hij alweer in Aziatische sferen.

 

maandag 6 mei 2024

 IK WOU DAT IK EEN NOTENKRAKER WAS.

Zoals iedere dag nam ik plaats voor mijn bureau waarop een berg correctiewerk lag: toetsen, schrijfopdrachten en profielwerkstukken in wording. Ik bedacht wat ik al verzonnen had om het nakijkwerk acceptabel te maken. Acceptabel, ‘leuk’ zou het niet worden.
Ik had het verdeeld in overzichtelijke porties, waarna ik even iets anders mocht doen. Mezelf getrakteerd op een bos bloemen waar ik tijdens het werk van kon genieten. Mijn bureau verplaatst, zodat ik uitkeek op de bloemen in de tuin. Helpen deed het niet: het bleef een gehate klus!



Terwijl ik me suf piekerde welke truc ik nu eens uit zou halen, gingen mijn gedachten terug naar mijn studietijd. Met een vriendin liep ik stage op een school waar we een schrijfopdracht mochten begeleiden. In de verhalen figureerden een kleur en een huishoudelijk voorwerp. Dat leverde grappige titels op als: ‘Het pimpelpaarse koffiezetapparaat met het bescheten randje’ en ‘Hoe de kleurloze citroenpers steeds zuurder ging kijken.’
Maar het allerfijnste was, dat we het werk mochten nakijken en dat de cijfers zouden meetellen. We voelden ons voor vol aangezien. Dat de docent bij wie we stage liepen, even van het correctiewerk af was en wij het zouden doen, vonden we alleen maar leuk.
Dat was inmiddels bijna 40 jaar geleden en wat had ik in die tijd een hoop gecorrigeerd! In het begin echode de trots nog na, maar al snel werd het een vervelend corvee.
Het eerste kwartier, waarin minimaal 5 van die opdrachten af hadden moeten komen, had ik zitten dromen. Ik pakte de stapel op en keek hoeveel exemplaren het waren. 32 en dan die toetsen nog. Ik had het al zo lang uitgesteld, dat ik de leerlingen morgen niet weer kon vertellen, dat ik er geen tijd voor had gehad.
Tijd genoeg, als ik ze maar efficiënter zou besteden! ‘De grasgroene notenkraker en de turquoise blikopener’, was nog zo’n titel. Die twee trokken samen de wijde wereld in en beleefden de meest boeiende avonturen.
Opnieuw was ik afgedwaald en ik voelde me misselijk. Zuchtend legde ik een blaadje naast de stapel en pakte een groene pen. Aan rood had ik een hekel, want dat was zo juffig. Maar de kleur maakt niet uit, als je de pen in iedere zin drie keer moet gebruiken. Of je de tekst verandert in de Rode Zee of in Een groen knollenland, van het origineel blijft in beide gevallen weinig over.
De misselijkheid nam toe en ik bedacht dat ik het werk in deze stemming niet na kon kijken, omdat dat ten koste van de leerlingen zou gaan. Ook besefte ik dat dat weer een mooie smoes was om ermee te stoppen. ‘Was ik maar een notenkraker,’ dacht ik, terwijl ik door een mist naar de papierberg keek. 'Dan hoefde ik hier niet te zitten.' Ik schoof hem weg om er geen vieze vegen in te maken, terwijl de tranen op mijn bureau drupten. Maar ook het risico van vegen was een mooi excuus om er de brui aan te geven...