IK WOU DAT IK EEN NOTENKRAKER WAS.
Zoals iedere dag nam ik plaats voor mijn bureau waarop een berg correctiewerk lag: toetsen, schrijfopdrachten en profielwerkstukken in wording. Ik bedacht wat ik al verzonnen had om het nakijkwerk acceptabel te maken. Acceptabel, ‘leuk’ zou het niet worden.
Ik had het verdeeld in overzichtelijke porties, waarna ik even iets anders mocht doen. Mezelf getrakteerd op een bos bloemen waar ik tijdens het werk van kon genieten. Mijn bureau verplaatst, zodat ik uitkeek op de bloemen in de tuin. Helpen deed het niet: het bleef een gehate klus!
Terwijl ik me suf piekerde welke truc ik nu eens uit zou halen, gingen mijn gedachten terug naar mijn studietijd. Met een vriendin liep ik stage op een school waar we een schrijfopdracht mochten begeleiden. In de verhalen figureerden een kleur en een huishoudelijk voorwerp. Dat leverde grappige titels op als: ‘Het pimpelpaarse koffiezetapparaat met het bescheten randje’ en ‘Hoe de kleurloze citroenpers steeds zuurder ging kijken.’
Maar het allerfijnste was, dat we het werk mochten nakijken en dat de cijfers zouden meetellen. We voelden ons voor vol aangezien. Dat de docent bij wie we stage liepen, even van het correctiewerk af was en wij het zouden doen, vonden we alleen maar leuk.
Dat was inmiddels bijna 40 jaar geleden en wat had ik in die tijd een hoop gecorrigeerd! In het begin echode de trots nog na, maar al snel werd het een vervelend corvee.
Het eerste kwartier, waarin minimaal 5 van die opdrachten af hadden moeten komen, had ik zitten dromen. Ik pakte de stapel op en keek hoeveel exemplaren het waren. 32 en dan die toetsen nog. Ik had het al zo lang uitgesteld, dat ik de leerlingen morgen niet weer kon vertellen, dat ik er geen tijd voor had gehad.
Tijd genoeg, als ik ze maar efficiënter zou besteden! ‘De grasgroene notenkraker en de turquoise blikopener’, was nog zo’n titel. Die twee trokken samen de wijde wereld in en beleefden de meest boeiende avonturen.
Opnieuw was ik afgedwaald en ik voelde me misselijk. Zuchtend legde ik een blaadje naast de stapel en pakte een groene pen. Aan rood had ik een hekel, want dat was zo juffig. Maar de kleur maakt niet uit, als je de pen in iedere zin drie keer moet gebruiken. Of je de tekst verandert in de Rode Zee of in Een groen knollenland, van het origineel blijft in beide gevallen weinig over.
De misselijkheid nam toe en ik bedacht dat ik het werk in deze stemming niet na kon kijken, omdat dat ten koste van de leerlingen zou gaan. Ook besefte ik dat dat weer een mooie smoes was om ermee te stoppen. ‘Was ik maar een notenkraker,’ dacht ik, terwijl ik door een mist naar de papierberg keek. 'Dan hoefde ik hier niet te zitten.' Ik schoof hem weg om er geen vieze vegen in te maken, terwijl de tranen op mijn bureau drupten. Maar ook het risico van vegen was een mooi excuus om er de brui aan te geven...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten