vrijdag 14 februari 2020


‘le travail éloigne de nous trois grands maux: lénnui, le vice et le besoin
“werk behoedt ons voor drie grote kwalen: verveling, ondeugd en gebrek”

Voltaire, Candide, oú l’optimisme (1759)



Over boreout en het ongelijk van Voltaire


Een halve eeuw geleden zat ik in de voorexamenklas van de MMS. Voor wie nooit van dat schooltype gehoord heeft: MMS betekent Middelbare Meisjes School en zoals de naam zegt: daar zaten alleen meisjes. Als ik de MMS-opleiding vergelijk met de huidige schooltypes, dan leek ze  nog het meest op Atheneum met een Cultuur en Maatschappij-profiel (C&M). Je deed eindexamen in de talen Nederlands, Duits, Engels en Frans en aardrijkskunde en geschiedenis. Daarnaast werd op je cijferlijst het gemiddelde vermeld dat je behaald had voor de vakken, waarin je wel les kreeg, maar geen officieel examen deed: natuurkunde, scheikunde, biologie, kunstgeschiedenis en daarnaast had je nog tekenen, gymnastiek, handenarbeid en zelfs handwerken. Na het mijne was er nog één MMS-eindexamen, waarna  dit onderwijstype voorgoed van het toneel verdween, net zoals de HBS en de MULO.
Ik was op de MMS terecht gekomen met een gymnasiumadvies, maar het gymnasium was binnen mijn familie en ook qua afstand in die tijd een brug te ver, zeker voor een meisje.

Hoewel het allemaal wat aan de makkelijke kant was voor me, was het pakket me inhoudelijk op het lijf geschreven. Ik was een talenkind en hoewel ik beslist niet dol was op de exacte vakken, vond ik ook de rest prima te doen. Na Nederlands deed ik Frans het liefste, niet in de laatste plaats dankzij mijn docent, de heer Van Dijk, die boeiend les gaf, super aardig was en voorliep op zijn tijd. Hij organiseerde tot onze vreugde een reis naar Parijs voor ons en liet ons zijn geliefde taal oefenen met toneelstukjes, wat in die tijd nog zeer uitzonderlijk was. Van het exemplaar waarin ik de moeder van de zieke Jean mocht spelen, herinner ik me na vijftig jaar van beide rollen het begin nog woordelijk: “Jean, es tu malade, tu es si pale…?” (Jean, ben je ziek, je ziet zo bleek?)

Natuurlijk moesten ook wij boeken lezen voor ons eindexamen en hoewel het  aantal bij vier talen er niet om loog, deed ik ook dat niet met tegenzin. Voor de vaste paradepaardjes, waar tig uittreksels van in omloop waren, trok ik mijn neus op. Ik wilde originele boeken lezen en die uittreksels maakte ik zelf wel. Zelf maken betekende in die tijd ook echt zelf maken, want internet bestond nog niet en in onze stadsbibliotheek was nauwelijks wat te vinden.




Zo las ik ook “Candide, où l’optimisme” (1759) van de grote Franse schrijver en filosoof,  Voltaire. Toen ik pas samenvattingen op internet raadpleegde om de inhoud ervan op te halen, zag ik, dat de meeste leerlingen het tegenwoordig in een Nederlandse vertaling lezen. Die was in mijn tijd niet eens beschikbaar, dus ik las het boek in het Frans, zoals dat volgens mij ook hoort, als je examen doet in dat vak.

De jonge Candide leeft op het landgoed van baron Thunder-ten-Tronk en krijgt daar les samen met diens dochter, Cunégonde en haar broer. Hun leraar is de optimist, Pangloss, een vurig aanhanger van de filosofie van Leibniz en ervan overtuigd, dat “in de beste wereld, die mogelijk is, alles zo goed is als het kan.” Dat is nogal een theoretisch concept, maar Pangloss is ervan overtuigd, dat ze in hun tijd in zo’n “beste wereld” leven.
Candide  wordt van het landgoed verjaagd, omdat hij met Cunégonde heeft "gerommeld", slaat aan het zwerven en raakt er tijdens zijn avonturen steeds meer van overtuigd, dat de wereld helemaal niet zo ‘best’ is. De vraag is dus: wat klopt, het pessimisme (of realisme?) van Candide, of het optimisme van Pangloss? Vandaar de titel: Candide, of het optimisme?




Aan het eind van het verhaal is niemand gelukkig. Een oude Turk geeft het advies, dat in het motto bij deze tekst verwoord is: werken is de enige oplossing, want zo verdrijft men de verveling, de ondeugd en de armoede.

Ik heb het me destijds niet gerealiseerd en had het als vijftienjarig meisje zonder werkervaring ook niet kunnen weten, maar Voltaire, wiens overtuiging dit natuurlijk is, heeft hier grotendeels ongelijk. Tenminste in onze tijd. Werk behoedt ons niet per se voor verveling, ondeugd en gebrek.

·         Gebrek is het enige van de drie genoemde elementen, dat je met werk in onze contreien  inderdaad min of meer kunt voorkomen. Met werk voorzie je in je levensonderhoud  en je moet maar afwachten, of je wat beters vindt, als je werk je niet aanstaat. Dat is in veel gevallen de voornaamste reden, dat men het dan toch blijft doen. Daar is ook helemaal niets mis mee, als je het voor jou oninteressante werk bijvoorbeeld kunt compenseren met leuke hobby’s, aantrekkelijk vrijwilligerswerk en/of omgang met lieve mensen in je familie of  netwerk. Ook als je prettige collega’s hebt, kan dat voor jou voldoende reden zijn om je onaantrekkelijke of saaie werk te blijven doen. Wie werk vooral of alleen ziet als bezigheid om de kost mee te verdienen, zal het ook blijven doen,  als het niet meer oplevert dan dat.

·         Ondeugd is het element waar ik al meer vraagtekens bij plaats. Wie mijn artikel “Boreout en het doden van de tijd” eerder  in mijn blog gelezen heeft, zag, dat mensen die omkomen in sleur en saaiheid tijdens hun werk zich volgens de heren Werdner en Rothlin vaak schuldig maken aan op zijn zachtst gezegd vreemde activiteiten. Ze draaien zich in bizarre bochten om de wereld om hun heen de indruk te geven dat ze genieten van hun werk en het er erg druk mee hebben. Ik ben het weliswaar niet eens met hun stereotyperingen en nog minder met de vooroordelen, die eronder liggen, maar ik weet, dat mensen die zich door hun werktijd heen moeten worstelen uit protest wel degelijk nu en dan dingen doen, die onder het kopje ‘ondeugd’ kunnen worden geschaard. Anoniem producten bestellen voor hun bedrijf, terwijl het die helemaal niet nodig heeft, namens hun bedrijf telefoongesprekken voeren, die dat bedrijf kunnen schaden, eindeloos dure privé telefoontjes plegen en ga zo maar door. Ja, je moet toch wat, als je niks (boeiends) te doen hebt en toch op je post moet blijven…!

·         Verveling, het laatste genoemde element, waar werk ons voor zou behoeden, hoort al helemaal niet in dit rijtje thuis. We moeten ons natuurlijk wel realiseren, dat Candide halverwege de 18e eeuw geschreven is, een tijd waarin werk een heel andere plaats had in de maatschappij als nu. Het was de tijd van de Industriële Revolutie, waarin kleine werkplaatsen geleidelijk aan vervangen werden door grote fabrieken, waarin mensen vaak vele uren per dag mensonterend zwaar werk moesten doen. Gewerkt werd vooral door leden van de lagere klasse, waaronder ook jonge kinderen, die daarmee ‘brood op de plank’ probeerden te verdienen en in leven te blijven. Meer eisen werden er doorgaans niet aan werk gesteld en dat kon men zich ook niet permitteren. Het was 'blik op oneindig en doorploeteren'! De mensen uit de hogere regionen van de maatschappij hoefden op enkele uitzonderingen, zoals de dokter en de leraar na, helemaal niet te werken. Ze konden zich bezig houden met beuzelarijen, of met muziek, literatuur, handwerken, of hun favoriete sport en geld hoefde dat niet op te leveren, want dat hadden de meesten al in overvloed. Ik ben er overigens van overtuigd, dat veel van de adellijke lieden en vooral dames zich op hun kastelen en landgoederen ook vaak kapot verveeld hebben.



Tegenwoordig leidt zo’n beetje elke volwassen persoon gedurende zo’n jaar of veertig een werkend bestaan, dat flink wat uren van de week in beslag neemt. Er zijn grote groepen hoog en nog hoger opgeleiden en er worden aan het werk andere eisen gesteld dan dat je er alleen maar de kost mee verdient en niet door omkomt van de honger. Werk moet uitdagen, prikkelen, interessant zijn en het moet ervoor zorgen dat je van meerwaarde bent in de maatschappij, dat je iets toevoegt. Het moet aanspraak maken op je talenten en passen bij jouw intellectueel niveau. Het moet je in staat stellen je steeds verder te ontwikkelen, je werkdag goed te vullen, maar moet hem ook weer niet overladen. Dat lijkt een heel pakket, maar de afzonderlijke elementen worden allemaal vaker genoemd, als je mensen vraagt, wat ze van werk verwachten. Kortom: je uren moeten aangenaam gevuld zijn met vooral boeiende klussen en van chronische verveling mag geen sprake zijn. Dan zijn de meeste mensen  bereid en in staat hard en toegewijd te werken.

Als je kijkt naar de herkomst van het woord 'vervelen', zie je dat het te maken heeft met vermenigvuldigen, meer worden. Iets, in dit geval werk(tijd), wordt in iemands beleving een veelvoud van wat het werkelijk is. Een uur van een werkdag lijkt er wel drie en daardoor gaat het werk de mensen steeds meer tegenstaan met alle fysieke en psychische gevolgen van dien. Ook het gedrag van de werknemers wordt hier negatief door beïnvloed en in het uiterste geval worden ze ziek en raken boreout.

Het mag dan zo zijn, dat werk er ook in onze tijd nog voor zorgt, dat mensen geen (of weinig)  materieel gebrek lijden, of het hun behoedt voor ondeugd en verveling is nog maar zeer de vraag. Dat kon Voltaire in zijn tijd natuurlijk niet weten, maar optimistisch was hij wel…



Geen opmerkingen:

Een reactie posten